fbpx

Tegenover me zit een stel, beiden rond mijn leeftijd, eind veertig. Ze hebben drie tieners thuis en de afgelopen jaren zijn zwaar geweest. Hij worstelt met de nasleep van long-Covid, iets wat hun leven op talloze manieren heeft veranderd. Terwijl ze tegenover me zitten, moet ik denken aan een kennis die ooit zei over zijn ouders: “Zij heeft Alzheimer en hij lijdt aan Atzheimer.” Het raakt aan iets diepgaands—je lijdt samen, je bent samen ziek. In een podcast die ik ooit opnam voor Relatie 2.0, zei ik dat bij chronische ziekte, de ziekte niet alleen bij één persoon ligt, maar bij beiden. Je draagt de last samen.

Dit stel heeft veel strijd. Ruzie en onbegrip bepalen hun dagen. Voor mij begint therapie altijd met het erkennen van beide verhalen. Het erkennen van hoe zwaar het voor hem is. En het erkennen van hoe moeilijk het voor haar is.

Daarnaast probeer ik altijd een ander perspectief te vinden dan het stel zelf kan zien. Ik zie een man die door zijn gezondheid continu met grenzen bezig is. En ik zie een vrouw die hem wil helpen, maar daarbij onbedoeld het gevoel van falen bij hem versterkt.

Ze vertellen over een ruzie. Zij probeerde hem te helpen, vanuit een oprecht goede intentie, maar hij was totaal overprikkeld. Het liep mis. Ik vraag hem om, op een schaal van 0 tot 10 (waarbij twee kanten van mijn kantoor die schaal visualiseren), te gaan staan op de plek waar hij destijds stond qua prikkelniveau. Hij loopt direct naar de 10. “Hoe voelt dat?” vraag ik hem. “Het is gewoon te veel,” zegt hij. Zijn stem klinkt moe en gefrustreerd.

Ik richt me tot haar: “Hoe is het om hem daar te zien staan?” Tranen vullen haar ogen. Ze heeft het gevoel dat ze hem niet kan bereiken op zulke momenten, en de pijn is voelbaar. Ik vraag hem wat hij in zo’n situatie nodig heeft. “Dat ze naast me staat. Zonder het over te nemen, zonder advies. Dat ze begrijpt dat het gewoon te veel is,” antwoordt hij.

Zonder iets te zeggen, loopt ze naar hem toe en gaat naast hem staan. Er ontstaat een stilte, maar het lijkt alsof er ruimte ontstaat in hun gesprek.

Dan vraag ik haar hetzelfde te doen. “Waar stond jij qua overprikkeling?” Ze gaat bij een 5 staan. Ook zij draagt een last. Ze probeert alles te doen om hem te helpen, maar raakt daarbij ook zelf uitgeput.

Het persoonlijk uitspreken van hun ervaringen geeft hen allebei een gevoel van erkenning. Beiden voelen zich gezien—zij in haar worsteling om te helpen, en hij in zijn nood om ruimte te krijgen. Ik benoem hun verdriet, de emotie die in de kamer hangt. Door deze erkenning ontstaat er iets nieuws. Een opening, een mogelijkheid voor beiden om iets anders te doen in de toekomst.

Als afsluiting raad ik hen aan deze gesprekken niet te voeren op momenten van hoge spanning. “Smeed het ijzer als het koud is,” zeg ik. Door te praten wanneer de spanning laag is, kunnen ze samen werken aan begrip zonder overweldigd te raken.